Circulariteit in de bouw

5 augustus 2021 door Diana Grasso

pixabay sloop afval crash-1651305_1920.jpg

Als grootverbruiker van materialen, ruimte, water en energie heeft de bouwsector een kolossale impact op het milieu. Zeker met het huidige lineaire model van ontginnen, produceren, consumeren en elimineren als afval. Komt daar nog eens bovenop dat een deel van het materiaal in de bouw al als afval weggeworpen wordt zelfs zonder dat het ooit heeft gediend.

Het bouwen en uitbaten van gebouwen is in de Europese Unie goed voor ongeveer de helft van alle gewonnen materialen en ruwweg één derde van het waterverbruik. En hoewel er de laatste decennia een enorme vooruitgang geboekt is met het energie-efficiënter bouwen, verslindt de sector nog veel energie: in 2019 was de bouwsector goed voor 50% van de energievraag en 40% van de CO2-uitstoot. Verbruik van materialen en energie op deze schaal is onhoudbaar. Dat onderschrijft ook Kate Raworth in haar boek Doughnut Economics

De noodzaak van een transitie richting duurzame economie is helder. De Europese commissie heeft haar plannen daarvoor vervat in het ‘circular Economy package’ en dat gedachtengoed sijpelt ondertussen overal door. Voor Vlaanderen vertaalde zich dat onder andere in de visie 2050, waarin circulariteit een belangrijke positie inneemt. De startnota Transitieprioriteit Circulaire Economie geeft aan die visie meer detail. Deze is opgesteld in de vorige regeerperiode maar blijft ook in de huidige van toepassing. Begin 2019 lanceerden Vlaanderen Circulair, de OVAM en de Vlaamse Confederatie Bouw de Green Deal Circulair Bouwen.

Het principe van circulariteit is eenvoudig: je probeert grondstoffen zo lang mogelijk in kringlopen te houden. De meerwaarde daarbij kan van economische aard zijn (meer jobs, minder afhankelijk van import,…), maar ook ecologisch (lagere milieu-impact) en sociaal (betaalbaarheid, inclusief, gemakkelijk te onderhouden,…). Reparatie, hergebruik, renovatie en recycling zijn daarbij de opties. Maar wat betekent circulair in de bouw eigenlijk? Jeroen Vrijders van het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (kortweg WTCB) benoemt drie circulaire uitdagingen:

  1. Gebouwen en materialen ontwerpen en realiseren die veranderingsgericht zijn en telkens opnieuw gebruikt kunnen worden;
  2. Urban mining, ofwel het opnieuw gebruiken van materiaalstromen die vandaag in de gebouwenstock aanwezig zijn;
  3. Circulaire business modellen, die gericht zijn op het sluiten van ketens.

schema-bouw-ce

1. Ontwerp en uitvoering van een gebouw

Het klinkt vanzelfsprekend: bouwen met in het achterhoofd hergebruik achteraf. Hetzij het gebouw in haar geheel, hetzij de materialen apart. Dat was tot voor kort echter niet de insteek van architecten. Bouwen doe je voor de eeuwigheid, toch? Of minstens dicht erbij. En ja, de gebruikte bouwmaterialen - baksteen en beton voorop - gaan ook heel lang mee. Waarom zou je dan je hoofd breken over hergebruik of circulariteit? 

Daar zijn een paar goede redenen voor te bedenken: in de eerste plaats zijn niet alle materialen zo bestendig als baksteen. Dat betekent dat een deel van de gebruikte materialen in een gebouw wel degelijk na jaren (denk aan afwerkingslagen), of hooguit decennia (bijvoorbeeld ketels en ventilatie) aan vervanging toe zijn. In de tweede plaats veranderen de eisen die we aan gebouwen stellen in de loop van de tijd ingrijpend. Denk aan functionele voorwaarden zoals isolatie, of rond indeling en ergonomie van gebouwen. De invulling die we vandaag aan scholen geven, is toch helemaal anders dan 50 jaar geleden bijvoorbeeld. Nieuwe inzichten geven vaak aanleiding oude gebouwen af te breken. Bedenk ook alvast maar even welke impact de Coronacrisis op onze kantoorgebouwen zal uitoefenen. Tenslotte zijn er wijzigende sociale en demografische situaties als gevolg waarvan gebouwen in hun oorspronkelijke vorm op hun specifieke locaties niet langer nuttig zijn. Een architect houdt er dus best maar van bij de conceptie van een gebouw rekening mee wat er gedurende het gebruik en aan het einde ervan mee kan gebeuren.

1.1. Multi-inzetbaarheid en aanpasbaarheid

Het meest voor de hand liggend en tegelijk een heel groot effect bereikend: zorg dat een gebouw meteen multi-inzetbaar is, zodanig dat het zonder grote wijzigingen aan de noden en wensen van verschillende gebruikers(groepen) en activiteiten kan voldoen. Dat begint bij het doordacht ontwerp, met voldoende grote overspanningen, multifunctioneel ruimtegebruik, en aangepaste verdiepingshoogtes. 

Daarnaast zijn er natuurlijk ook gerichte innovaties die inspelen op de aanpasbaarheid van gebouwen, waarbij het gebouw zo ontworpen wordt dat het gemakkelijk kan gewijzigd worden o.b.v. de nieuwe noden en wensen. Aanpassingen kunnen gebeuren door onderdelen te verplaatsen of door ze gedeeltelijke of volledig te demonteren.

1.2. Bouwen in lagen

Zoals hiervoor al aangehaald, hebben niet alle materialen en componenten in een gebouw dezelfde levensduur. Een architect kan daarop anticiperen door in onafhankelijke lagen te bouwen om ze nadien te kunnen scheiden. Zo blijven bouwcomponenten met een grotere technische levensduur langer behouden. Kijk bijvoorbeeld maar in Brussel Noord waar bij een aantal gebouwen de volledige gevel gestript wordt, maar de betonstructuur gehandhaafd blijft. 

1.3. Verbindingen

Bouwen in lagen klinkt alvast goed, maar dat stelt wel enkele vereisten: alleen met toegankelijke en omkeerbare verbindingen is het mogelijk om lagen en componenten die uit verschillende materialen bestaan weer van elkaar te scheiden en opnieuw inzetbaar te maken zonder ze te beschadigen. Ook daaraan wordt op verschillende fronten hard gewerkt.

1.4. Materialen

Uiteraard gaat de voorkeur uit naar materialen met een lage milieu-impact. Dus materialen die gerecycleerd zijn of die zelf aan het einde van hun eerste leven gerecycled of hergebruikt kunnen worden. Of nog beter allebei. Hier en daar werkt de markt mee op dit punt: zo is bv. de prijs van ‘virgin compound pvc’ ondertussen zo hoog dat het economisch interessant is om bestaand materiaal te recyclen, aldus Jeroen Vrijders. 

Wim Debacker van VITO: “Er is overigens geen garantie dat recycleerbare en gerecycleerde materialen altijd een lagere milieu-impact hebben t.o.v. gelijkwaardige materialen o.b.v. primaire grondstoffen. Soms verbruik je evenveel energie om secundaire grondstoffen te verwerken. Anderzijds zijn de evaluatiemethodes om de milieu-impact te bepalen van recycleerbare en gerecycleerde materialen nog niet altijd up-to-date. De standaard evaluatiemethodes focussen nog altijd op de ‘cradle-to-grave’ processen.”

Als het gaat om CO2-uitstoot is de kampioen cement en het beton dat ermee gemaakt wordt. En dat gebruiken we ook nog eens in grote hoeveelheden. Logisch dus dat we zoeken naar alternatieven voor cement en manieren om beton ‘meer circulair’ te maken. Een mooi voorbeeld is het URBCON-beton

1.5. Materialenpaspoort

Een veelbelovend idee in verband met materiaalgebruik is het materialenpaspoort. Dat stel je op bij het ontwerp van een gebouw en biedt informatie over de gebruikte materialen, hun samenstelling, lokalisatie, hygrothermische eigenschappen, milieu-impact, mogelijkheden voor hergebruik, recyclage, ... En maakt vervolgens hergebruik van materialen makkelijker.

“Een materialenpaspoort kan een hulpmiddel zijn om materialen opnieuw te gebruiken of terug te winnen”, aldus Wim Debacker van onderzoekscentrum VITO. “Momenteel is er nog geen uniform model voor zo’n materialenpaspoort. Enerzijds zou een materiaalpaspoort algemene informatie moeten vervatten, zoals de technische kwaliteiten van een nieuw of gebruikt - materiaal  een ‘environmental product declaration’, i.e. een onafhankelijke milieuverklaring die de milieu-impact van het bouwproduct over (een deel van) de levenscyclus beschrijft.

Anderzijds kan een materiaalpaspoort op gebouwniveau – of kortweg een gebouwenpaspoort – ook het maken van beslissingen vergemakkelijken door context-specifieke informatie toe te voegen, zoals mogelijkheden voor recyclage en hergebruik wanneer het selectief gesloopt of ontmanteld zou worden en ook onderhoudsfrequenties van een bepaald product in het gebouw. Een voorbeeld: een deur die gebruikt wordt bij de ingang van een gebouw zal vaker open en dicht gaan dan diezelfde deur die toegang verleent tot de zolder. Dat betekent dat er dus ook een ander onderhoudsschema bij hoort. Uiteindelijk gaat het voornamelijk over vertrouwen dat een afnemer moet hebben in een gebruikt materiaal en dat kan met een dergelijk document versterkt worden.

Afhankelijk van hoe een materiaalpaspoort gedefinieerd wordt (enkel generieke informatie of ook gebouw- en context specifieke informatie) zullen andere mensen betrokken worden bij het opmaken van een materiaalpaspoort: materiaalproducenten voor de algemene samenstelling, milieu-impact (cradle-to-gate), te verwachten technische prestaties,…; architecten: potentieel tot hergebruik en capaciteit wat betreft transformatie,…; gebouwbeheerder: werkelijke prestaties, onderhoudsfrequentie, afschrijving,…”

2. Urban mining

Een ‘urban mine’ is de voorraad van materialen in de afgedankte producten van een samenleving. ‘Urban mining’ is een proces waarbij die materialen worden gerecupereerd. Urban mining heeft zeker niet louter betrekking op de bouw. Het is van toepassing op heel de maatschappij. Maar uiteraard, doordat in de bouw zo veel materiaal wordt gebruikt, is het in deze sector wel een fenomeen met veel potentieel. Veel grondstoffen worden zeldzamer en de ontginning van ‘virgin material’ duurder. Je moet daarbij niet alleen meer denken aan zeldzame metalen, getuige de recente titel in De Standaard, 'Na de fietsen en spelconsoles raakt ook het hout op'. Dat - en het feit dat we steeds beter in staat zijn om materialen te scheiden - maakt het interessant om andere bronnen aan te spreken.

“Overigens is het niet altijd makkelijk om gerecupereerd materiaal van dit soort bronnen voor te schrijven bij een openbare aanbesteding”, aldus Sarah Flebus van HASA-architecten. “Je hangt af van het aanbod van het moment en dat maakt het moeilijk om vooraf normen en eisen voor wat betreft kwaliteit te definiëren. “

Ook binnen de Proeftuin Circulair Bouwen is onderzoek gedaan naar urban mining. Wim Debacker: “In tegenstelling tot het opgeleverd Europees project Buildings as Material Banks (BAMB) dat focust op nieuwbouw en nieuwe verbouwingen, richt urban mining zich op het bestaande patrimonium. We hebben binnen de proeftuin een tweejarig onderzoeks- en experimenteerproject gedaan waarbij we een groot aantal sloopprojecten hebben geanalyseerd. Onze vaststelling is dat de grootste uitdagingen zich niet zozeer op technisch niveau situeren, maar eerder op systeemniveau. Je moet dan denken aan een gebrek aan vertrouwen binnen de keten, de initiële kostprijs die te hoog ligt, de moeilijkheid om sommige oplossingen op te schalen en het feit dat de potentiële voordelen van circulair bouwen – en dus ook van urban mining –  veelal nog weinig gekend zijn bij opdrachtgevers. 

Eén en ander is vastgelegd in het onderzoeksrapport met concrete voorstellen voor grote pakketten maatregelen:

  1. De sloopinventaris en het sloopopvolgingsplan, die nu al opgemaakt worden voor grote gebouwen (<1000m³), als instrument gebruiken om waardevolle urban mining data te verkrijgen, in plaats van als louter administratieve documenten, zoals het vandaag gebruikt wordt. In eerste instantie moeten stappen gezet worden om deze instrumenten bruikbaarder te maken en meer impact te laten hebben. Een betere kwaliteitsbewaking is nodig. Er wordt verwacht dat deze stap bijkomende innovatie zal induceren en een professionalisering van de partijen die momenteel in deze sector actief zijn. In tweede instantie dienen ze beter ingeburgerd te worden bij (kleine) slopers, en bij bouwheren, door hen te informeren over de mogelijke voordelen die ze er kunnen uithalen;
  2. Een uitgebreide ketenverantwoordelijkheid om de kosten en baten van urban mining beter te verdelen onder de partners binnen een hechte samenwerking. Daar waar binnen een sector zelf initiatief genomen wordt om de recyclage- of hergebruikcapaciteit te vergroten, kan de overheid het proces faciliteren om het initiatief te verspreiden over de hele sector en indien nodig algemeen bindend te maken voor de hele sector (zoals in Nederland). Voor sectoren waar er geen initiatief genomen wordt, kan de overheid via het Materialendecreet een regulerende rol opnemen, zoals het opleggen van een aanvaardingsplicht of terugnameplicht van specifieke stromen of het gezamenlijk opstellen van een collectief plan.
  3. Er moet meer gestuurd worden op milieuprestaties bij bouw- en sloopvergunningen. Wij pleiten voor een ‘M-peil’ (Milieuprestatie van gebouwen) naar analogie van het ‘E-peil’ (energieprestatie van gebouwen), waarin de milieuprestatie van een gebouw wordt vastgelegd. Het sturen op materiaalgebonden milieuprestaties van gebouwen bij bouwvergunningen kan het gebruik van tweedehands bouwproducten en gerecycleerde materialen bevorderen op voorwaarde dat (1) ze wel degelijk beter scoren qua milieu-impact en (2) de netto milieu-impact of -winst correct ingerekend worden. 
  4. Processen moeten verder geprofessionaliseerd worden, meer gedigitaliseerd en met gebruik van materialen- en gebouwenpaspoorten. Sloopaannemers mogen daarbij meer in de picture komen, want hoewel dat metier makkelijk wordt geassocieerd met eerder ruw werk zal dat in de toekomst steeds gesofisticeerder worden.
  5. Informatie tussen bedrijven/organisatie moeten meer en beter uitgewisseld worden. Dit kan gebeuren via professionele platformen, waarop producenten, aannemers en architecten de vraag en het aanbod voor bepaalde gebruikte materialen en producten beter in kaart brengen. Ook een betere vertegenwoordiging van sloop-, recyclage- en hergebruiksector binnen normalisatie-initiatieven kan het uitwisselen van waardevolle informatie tussen verschillende spelers versnellen.
  6. Nieuwe businessmodellen kunnen getest worden in zogenaamde ‘communities of practice’. Maatschappelijk draagvlak creëren binnen de hele bouw- en sloopwereld is een werk van lange adem. Door het opzetten van vrijwillige communities of practice (CoP) kunnen echter grote publieke en private eigenaars, sloopbedrijven, architecten, producenten en handelaars gericht geïnformeerd worden over al gekende financiële, ecologische en sociale voordelen die urban mining te bieden heeft.”

3. Circulaire businessmodellen

Er zijn - ook in Vlaanderen - opdrachtgevers die duurzaamheid en circulariteit dusdanig belangrijk vinden dat ze het in het bestek opnemen. Rik Scholiers van de Vlaamse Milieu Maatschappij (VMM) gaf hier recent enkele voorbeelden van. Zijn ervaring: “Het kan heel goed, maar je moet er vanaf het begin duidelijk nadruk opleggen dat recyclagebeton een selectiecriterium is. Met een dergelijke opdrachtgever wordt het voor de ‘groene’ leverancier uiteraard gemakkelijker. Maar dit is nog geen gemeengoed: hoewel veel opdrachtgevers het groene gedachtengoed wel genegen zijn, is niet iedereen bereid om daarvoor ook meer geld neer te leggen. En duurzaam is duur. Of toch niet?

Jeroen Govers, CEO van Probam actief in de vastgoed- en bouwsector: “Circulair bouwen is initieel veelal duurder dan conventioneel: je moet aan veel dingen denken, zoals materiaaleigenschappen en constructie en je moet dat ook bestuderen en duidelijk vastleggen. Onder andere BIM kan daarbij zeker helpen, maar BIM op zich maakt een gebouw ook niet goedkoper. Die balans wordt anders als je het over een langere periode bekijkt, zelfs niet enkel op de eerstgeplande bestemming of eerste levensduur van de constructie maar rekening houdt met de exploitatie, de latere nodige aanpassingen in functie van gebruik, afbraak, etc. Dan betaalt het circulaire concept zich wellicht terug. Maar dan moet het business model daarop wel inspelen om de balans tussen bouwer en gebruiker in evenwicht te houden. En mogelijk ook de overheid die moet stimuleren dat de hele kost wordt verdisconteerd bij het vastleggen van keuzes of normeringen.” 

Bart Vercoutere van Claire CO2: “Daar ligt inderdaad een rol voor de overheid. Er moet een taxshift komen waarbij de uitstoot van CO2 gewoon zwaarder belast wordt. Dan komen groene oplossingen vanzelf boven drijven. Momenteel worden de werkelijke kosten van conventionele technologieën (o.m. ‘gratis uitstoten van CO2’) vaak niet in rekening gebracht. Daardoor lijken ze goedkoop. Maar dan worden de kosten om materialen aan het eind van de levensduur bijvoorbeeld weer op te ruimen, niet meegeteld.”

Wouter Crijns (ResourceFull): “Dat is exact wat de milieukost indicator (MKI-score) in Nederland beoogt. Die wordt gebruikt bij openbare aanbestedingen waardoor ‘groen’ het toch kan winnen van ‘goedkoop’.” Wim Debacker: “Dat is inderdaad te vergelijken met een M-peil, dat wij bepleiten. In Nederland wordt er al gevraagd om de milieuprestatie bij bouwvergunningen te bepalen. Nu worden hier nog geen financiële consequenties (zoals boetes) of selectiecriteria aan verbonden, maar dat komt dus nog wel.”

Er is dus mogelijk een rol voor de overheid weggelegd om circulaire oplossingen te stimuleren. Maar hoe zit het dan met de business modellen? Dan kom je al gauw uit bij een lease- of verhuurmodel. Door te leasen in  plaats van te verkopen blijven materialen of componenten eigendom van de leverancier. Die weet wat hij heeft geleverd en weet ook dat hij dit op termijn terug moet nemen en ontmantelen of hergebruiken. De verantwoordelijkheid blijft daarmee bij dezelfde partij die bovendien op voorhand al zal anticiperen wat hij ermee gaat doen aan het einde van de -eerste- levencyclus. Een voorbeeld is het bekende lighting as a service (LAAS) van Philips in samenwerking met Thomas Rau. Een model dat ook beschreven wordt op de website Circulator.eu. Datzelfde principe wordt ook gebruikt door Mitsubishi bij haar liften: ‘mobility as a service’. En ook HVAC kan als dienst worden geleverd.

Toch stellen zich nog wel wat uitdagingen bij dit concept. Je moet tenslotte als leverancier je product voorfinancieren. De inkomsten zullen vervolgens slechts stukje bij beetje komen.

Jasper Vandenbempt van Facadeclick: “Leasemodellen zouden zich heel goed lenen voor het circulair bouwen. Je kunt dan als leverancier eigenaar blijven van de gebruikte materialen - in ons geval gevelstenen - en nadien ook instaan voor de afbraak en het hergebruik. Maar daar zijn in de praktijk nog wel wat haken en ogen aan: omdat de restwaarde van deze materialen veelal onbekend is, zijn banken nog niet geneigd om mee te stappen. Dat betekent dat je als producent zelf kapitaalkrachtig genoeg moet zijn om producten voor te financieren.”

Wim Debacker: “Lease en as-a-service modellen zijn daarom vooral interessant voor gebouwcomponenten met een korte of middellange gebruiksduur van maximaal 15-20 jaar. Econocom uit Zaventem is overigens gespecialiseerd in de financiering van circulaire business modellen.” 

Indien je als producent niet alleen kan of wil instaan voor de volledige circulaire keten, kan je ook samenwerking zoeken met andere partijen in de waardeketen om zo de cirkel te sluiten. Een platform met vraag en aanbod helpt dan natuurlijk.

Een ander businessmodel vertrekt van het product zelf: maak dat in opbouw en materiaalgebruik zo circulair mogelijk, of beter nog: maak je product van gerecycleerde materialen.

Bron: www.vlaio.be

Beeld: Pixabay - sloopafval. Vlaio: schema circulair bouwen 

 

Labels:

  • The Exploded View: een revolutionaire samenwerking tussen bouw en landbouw

    In de landbouw bestaan er al heel wat biobased materialen, maar ze worden nog niet allemaal gebruikt op bouwwerven. Wist je bijvoorbeeld al dat je met grasvezel kunt isoleren? Of dat je keukenkastjes kan maken van paprikastelen? Stof tot nadenken dus voor landbouwers en bouwprofessionals over hoe ze de handen in elkaar kunnen slaan voor het huis van de toekomst.

    Lees meer
  • Voortaan één digitaal woon- en energieloket voor alle inwoners van de Kempen

    Alle Kempense steden en gemeenten bundelen hun informatie en hun ondersteuningsaanbod over wonen, energie en duurzaam bouwen of verbouwen voortaan op één overzichtelijke website: www.duurzaamwonen.be. Het digitale loket is een initiatief van Kamp C (het provinciaal centrum voor duurzaamheid en innovatie in de bouw), IOK (de intercommunale ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen), RiT (regio in transitie) en de Kempense energiehuizen. Het online platform biedt de gebruikers niet alleen objectieve informatie op maat van iedere stad of gemeente, ze kunnen online ook vragen stellen die door de medewerkers worden beantwoord. Het initiatief is in Vlaanderen enig in zijn soort.

    Lees meer
  • Lierse houtbouwer zal Exploded View opbouwen op Kamp C

    Vanaf maart wordt The Exploded View Beyond Building opgebouwd op Kamp C. SIDATI, een houtbouwer uit Lier, heeft de demowoning uit biobased materialen mee gedemonteerd in Almere en zal het gebouw weer opbouwen op Kamp C in 2023. Ze werken voor de eerste keer mee aan een project dat honderd procent circulair is. We spraken met zaakvoerder Claire Dewispelaere en David Siebens.

    Lees meer
  • Duitse ambassadeur bezoekt Kamp C uit interesse voor 3D-printen in de bouw

    Vandaag bezocht de heer Martin Kotthaus, de ambassadeur van de Bondsrepubliek Duitsland in ons land, Kamp C. Net als Kamp C stimuleert de Duitse overheid de samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs om innovaties in de bouw sneller ingang te doen vinden.

    Lees meer
  • Droogte Vlaanderen: klimaatbestendig bouwen

    Droge zomers maken meer en meer duidelijk dat water een kostbaar goed is. Ben je aan het bouwen of renoveren? Dat is hét moment om stil te staan bij duurzaam watergebruik. An De Vriendt, architect en adviseur duurzaam bouwen bij Kamp C, geeft raad.

    Lees meer
  • Zo verlucht je woningen en klaslokalen optimaal

    Verluchten is heel belangrijk. Hoe verlucht je best je woning of je klaslokaal? En wat is het verschil tussen ventileren en verluchten? Kamp C legt uit.

    Lees meer
  • 3D-printen in de bouw: vraag en antwoord

    In oktober vonden de inspiratiedagen “De toekomst van 3D-printen in de bouw” plaats. Tijdens het panelgesprek had de bouwsector heel wat vragen voor de experten. We bundelden de belangrijkste vragen en antwoorden.

    Lees meer
  • Isolatieplaten uit magnesium oxide in ‘t Centrum

    De wanden in ’t Centrum bestaan uit dampopen afwerkingsplaten vervaardigd uit magnesiumoxide. Deze grondstof heeft heel wat circulaire eigenschappen en is brandwerend. Bart D’Haese, Expert in Healthy Houses van EXIE NV en aannemer Joeri Beneens leggen uit. 

    Lees meer
  • Het belang van groenwanden in ’t Centrum

    In ’t Centrum komen groenwanden. Maar wat is het juist het belang van groenwanden? En welk effect hebben ze op circulariteit?

    Lees meer
  • Cellulair glas als keuze voor circulair dak in ‘t Centrum

    Voor het dakterras van het circulair kantoorgebouw ’t Centrum in Westerlo (België) werd gekozen voor cellulaire glasisolatie. Het kantoor wordt zo gebouwd dat het kan worden ontmanteld en heropgebouwd met de bestaande materialen. De keuze voor cellulaire glasisolatie van het materiaal geproduceerd door FOAMGLAS ® werd gemaakt omwille van drukvastheid, om het gewicht van de terrasbekleding aan te kunnen. Hieronder belichten we de vier redenen waarom cellulair glas als keuze voor een circulair dak in aanmerking komt.

    Lees meer
Sluiten